Paragrafen

Lokale heffingen

1.1 Beleid ten aanzien van heffingen

De provincie kent in 2023 de volgende heffingen:

  • Algemene heffing: Opcenten Motorrijtuigenbelasting (MRB)
  • Bestemmingsheffingen: Leges, Grondwaterheffing en Nazorgheffing

Opcenten Motorrijtuigenbelasting

De provincie heft een opslag (de zogenoemde opcenten) op de motorrijtuigenbelasting. Het Rijk stelt jaarlijks de maximale hoogte vast. Dit maximumtarief wordt jaarlijks geïndexeerd. Het maximumtarief voor 2023 bedraagt naar verwachting 125,8 opcenten. De provincie bepaalt met inachtneming hiervan zelf het tarief. Het tarief voor de opcenten kan jaarlijks worden aangepast. Met ingang van 1 januari 2023 zal het tarief voor Flevoland 82,2 opcenten bedragen, gelijk aan het tarief van 2022. De raming van de opcenten MRB vanaf 2024 is gebaseerd op een jaarlijkse rekenkundige indexering van 1%.

De geraamde MRB-inkomsten bedragen in 2023 totaal € 54,1 mln. De zogenoemde onbenutte belasting-capaciteit (het verschil tussen de opbrengst bij het huidige tarief en de opbrengst bij het maximaal toegestane tarief) bedraagt dan circa € 28,7 mln.

In de begroting en meerjarenraming wordt verondersteld dat in 2023 en 2024 sprake zal zijn van krimp in het netto belastbare voertuigenbestand binnen de provincie. Omdat vanaf 2025 elektrische voertuigen belast zullen worden, zal de omvang van het belastbare voertuigenbestand weer toenemen. Vanaf 2024 wordt rekening gehouden met een jaarlijkse indexering van 1%.

Leges

De provincie heft leges voor diverse diensten en producten (op basis van de 'Legesverordening provincie Flevoland'). Bij de tariefstelling in de legesverordening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de leges voor vergunningen, ontheffingen en dergelijke zijn zoveel mogelijk gebaseerd op het gemiddeld tijdsbeslag dat met het verlenen hiervan is gemoeid, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief van de daarmee belaste medewerkers;
  • bij de berekening van de tarieven wordt maximaal een percentage van 100% kostendekkendheid gehanteerd, zodat de ter zake geraamde baten niet hoger zijn dan de geraamde lasten;
  • de tarieven worden jaarlijks geïndexeerd (aangepast aan loon- en prijsontwikkelingen);
  • naast de indexering van de tarieven wordt er, indien dat nodig wordt geacht, aanvullend getoetst op kostendekkendheid.

De provincie heft en int de leges deels zelf en heeft hiervoor deels mandaat gegeven aan Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV), BIJ12 en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).

Grondwaterheffing

De provincie belast het onttrekken van grondwater aan de bodem op basis van de 'Grondwaterheffings-verordening 2010'. Deze verordening heeft de Waterwet als wettelijke grondslag. De provincie belast onttrekkingen vanaf 20.000 m³, waarvan de eerste 10.000 m³ is vrijgesteld van heffing. Het tarief is enerzijds gebaseerd op een raming van de lasten van het grondwaterbeheer op langere termijn en anderzijds op een inschatting van het volume van de jaarlijkse grondwateronttrekkingen. Sinds 1 januari 2010 bedraagt het tarief € 1,41 per 100 m³.

Voor zover de gerealiseerde opbrengst uit de grondwaterheffing afwijkt van de daaraan toerekenbare kosten, wordt het verschil toegevoegd of onttrokken aan de voorziening 'Grondwaterbeheer'. Hiervan is in de Programmabegroting 2023 geen sprake, omdat op begrotingsbasis wordt uitgegaan dat de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten van de grondwaterheffing. In bijlage B 'Overzicht reserves en voorzieningen' wordt het verloop van deze voorziening weergegeven.

Nazorgheffing

De provincie heeft te maken met drie afvalstortplaatsen die vallen onder het Stortbesluit, te weten:

  • Het Friese Pad (Emmeloord),
  • Zeeasterweg (Lelystad), en
  • Braambergen (Almere).

De provincie heeft een ‘eeuwigdurende’ nazorgplicht voor afvalstortplaatsen die zijn gesloten (afgedicht). Voor dit doel is het Provinciaal Fonds Nazorg Gesloten Stortplaatsen (hierna Nazorgfonds) opgericht.

De stortplaatsexploitanten dragen de lasten via een jaarlijkse nazorgheffing. Deze heffing wordt door de provincie in het Nazorgfonds gestort. Het college van Gedeputeerde Staten (GS) vormt het bestuur van dit fonds (zie ook de paragraaf Verbonden partijen). Het is de bedoeling dat het fonds op het moment dat de afvalstortplaats wordt gesloten, voldoende financiële middelen heeft om eeuwigdurend het onderhoud aan de stortplaats te kunnen bekostigen. De hoogte van de nazorgheffing is afhankelijk van het benodigde doelvermogen en de beleggingsresultaten van het Nazorgfonds. Het benodigde doelvermogen wordt gebaseerd op de kosten die voortvloeien uit de door de stortplaatsexploitanten ingediende nazorgplannen, waar GS mee dienen in te stemmen. De nazorgheffing is een voorlopige heffing. Voorafgaand aan het afgeven van de sluitingsverklaring wordt de definitieve heffing opgelegd en voldaan, om zeker te stellen dat het doelvermogen is bereikt. Tot het moment van definitieve sluiting ligt het (financiële) risico dus bij de exploitant.

Het Friese Pad is een gesloten stortplaats waarvoor geen nazorgheffing meer wordt ontvangen. Voor Braambergen is inmiddels het doelvermogen bereikt en wordt geen heffing meer opgelegd. Hoewel hier geen afval meer wordt gestort is deze stortplaats, vanwege deelname aan de landelijke pilot Introductie Duurzaam Stortbeheer (IDS), nog niet gesloten. Hierdoor kan er voor deze stortplaats nog wel een eindheffing plaatsvinden.

Zeeasterweg is nog in bedrijf, daar wordt nog afval gestort. Op basis van het nazorgplan en de RINAS systematiek is de nazorgheffing voor 2023 vastgesteld op € 0,4 mln.

Deze pagina is gebouwd op 09/30/2022 16:28:06 met de export van 09/30/2022 15:00:08